‘De wijn is dit jaar erg lekker geworden,’ mijn schoonvader kijkt me glunderend aan van boven zijn bord pasta. Hij spoelt zijn laatste hap weg met de Ripasso die ik voor de feestdagen in huis heb gehaald.
‘Ja, heel erg lekker,’ valt mijn schoonmoeder hem bij. Mijn schoonmoeder drinkt nauwelijks, maar weet wel wat lekkere wijn is; die van haar man. De Ripasso, of Brunello of Amarone, is niet aan haar besteed, dat is supermarktwijn met allerlei chemische toevoegingen. Puur natuur, dat moet het zijn. Dat die excellente Italiaanse wijnen al jaren de toon zetten in de Wine Spectator, het belangrijkste wijnblad ter wereld, doet er niet toe. ‘Dat zijn Amerikanen, die hebben geen verstand van wijn,’ weet mijn schoonmoeder. De lekkerste wijn ter wereld is de wijn die mijn schoonvader maakt van de Nero d’Avola druiven die op zijn eigen stukje land op Sicilië groeien en die hij samen met een vriend verwerkt. Geen discussie over mogelijk.
Zoals ze wel vaker doen hadden mijn schoonouders een paar dagen voor hun vertrek naar Rome een doos met tien liter olijfolie (‘van een vriend’), twee kilo sinaasappels (‘uit de moestuin’) en drie liter wijn naar ons toegestuurd. De koerier had het pakket keurig bij de voordeur van onze flat afgeleverd en ik me een hernia gezeuld naar de vierde verdieping. Mijn schoonouders zijn, zoals bijna alle Italianen, gefixeerd op eten en drinken en, vooral, op éérlijk eten en drinken. ‘Genuina’ is het toverwoord. Groenten en fruit uit de eigen moestuin zijn per definitie beter dan als ze op de buurtmarkt of in de supermarkt zijn gekocht. Dat geldt dus ook voor wijn.
Mijn schoonvader pakt één van de twee plastic flessen van het aanrecht. ‘Je moet straks de wijn even in een glazen fles doen, anders dan gaat de wijn naar plastic smaken,’ en zet hem voor mijn neus. De kleur is donkerrood, zoals ik zijn wijnen gewend ben. Nero d’avola en veel Siciliaanse zon. Enigszins aarzelend draai ik de dop van de fles, ik heb de laatste jaren heel regelmatig zijn zelfgestookte bocht gedronken en meestal bekwam me dat slecht. Te zwaar, te donker, te weinig geraffineerd en nooit hetzelfde.
Een walm van alcohol komt me tegemoet. Geen uitgebreid bouquet, geen vanille, rood fruit of hout, maar de geur van ‘vino di casa’, van gefermenteerd druivensap. Mijn schoonvader heeft intussen zijn mes en vork neergelegd en kijkt me onderzoekend aan. Ik zeg niks.
Voorzichtig schenk ik de wijn, ZIJN wijn, in een glas en neem een slok.
‘Hoeveel procent is dit?’, vraag ik met tranen in de ogen. De wijn brandt bijna een gat in mijn slokdarm.
‘Geen idee, 14 of 15 of zo. En?’
‘Lekker’, hoest ik.
‘Zie je wel,’ glundert mijn schoonvader. ‘Ik zei toch dat hij erg lekker was dit jaar.’
Hoewel erg zwaar, het was een lange zonovergoten droge zomer op Sicilië, moet ik toegeven dat dit één van zijn beste pogingen is. Deze is te drinken.